Uren reeds stond Professor Higgins zwijgend voor het raam. Onder hem leek de stad haar eeuwige ademen ongestoord verder te zetten als was ze een eigen organisme. Een ongetemd en eigenwijs chaos van leven en ongebreidelde wanorde, een bastion van omknellende damp en verstikking. Dit was reeds het vijfde jaar sinds hij was aangesteld als woordvoerder voor de Internationale Wetenschappelijke Commissie. Het zou een gewoonte moeten geworden zijn, maar toch... Vroeger zou dit niet het minste probleem voor hem zijn geweest, maar jaar na jaar had hij het zonder het zelf te beseffen moeilijker en moeilijker gehad. Er had zich een soort troosteloze en onomkeerbare depressieve trend genesteld in zijn werk. Zelf had hij het ooit als cynisch fatalisme omschreven, een term die hij had bedacht voor degenen die geen enkele hoop meer schenen te koesteren, voor hen die het zoeken naar oplossingen hadden opgegeven. In die tijd was hij nog de grote idealist, de man die tegen alle beter weten in verbeten scheen verder te zoeken naar een oplossing. Die moest kost wat kost gevonden worden had hij gedacht en elke nieuwe ontdekking werd als een strohalm krampachtig vastgegrepen en bood alweer een nieuw sprankeltje hoop.
De jaarlijkse toespraak voor de Conferentie was een traditie. Higgins zag zichzelf weer staan, vroeger vastberaden en inspirerend, maar de laatste keren aarzelend en bevend. Lijdzaam moest hij ondergaan hoe elke gedrevenheid langzaam was verdwenen en plaats gemaakt had voor een grondig soort pessimisme, net waar hij vroeger zo tegen tekeer was gegaan. Er was echter reden genoeg volgens hem om zijn ommezwaai te rechtvaardigen. Alle nieuwe experimenten waren totnogtoe grandioos mislukt, de nieuwe theorieën waren door waarnemingen vakkundig de grond in geboord. Nog steeds hoopte hij dat een of ander nieuw idee de vlam van zijn aanvankelijk enthousiasme weer zou doen oplaaien. Maar de ideen kwamen niet op de afspraak. Hij zuchtte diep. Zou hij al die jonge wetenschappers in de zaal opnieuw wat wijs maken? Zou hij hun ogen weer even doen oplichten met valse hoop? Of zou hij ze toch maar beter voor nieuwe teleurstellingen behoeden? Zou het zonde zijn van al het geld voor nieuwe onderzoeken? Wat iedereen nodig had was een mirakel. Of een of ander tot hier toe nog miskend genie, vandaag nog gehoond, maar morgen plots met een geniale vondst aandravend.
Higgins wandelde behoedzaam naar zijn werktafel, met daarop nog steeds het blanke stuk papier, waarop hij de grote lijnen van zijn toespraak zou neerzetten. Even verscheen er een glimlach of iets dat er toch op geleek. Ironisch, dacht hij : een stuk papier. Reeds op het einde van de 20ste eeuw had men het idee opgedaan van de ‘paperless office’. Computers zouden alle papier stilaan laten verdwijnen. Maar vandaag, in de 24ste eeuw, was er nog meer papier dan ooit. Toegegeven, het productieproces is danig veranderd en er hoeven geen bomen meer omgehakt te worden, maar toch... Relativeren, ik moet het relativeren, dacht hij koortsachtig. Waarom panikeren? De mensheid heeft nog miljarden jaren om het probleem grondig op te lossen vooraleer de zon een rode reus wordt en vooraleer de aarde gewoon onleefbaar wordt. Maar er moet doorgewerkt worden, er moet gewoon vooruitgang geboekt worden. Stap voor stap, ontdekking na ontdekking, aanpassing na aanpassing. Maar wat als ons huidig probleem nu eens gewoon onoplosbaar was en het drama van de Grote Catastrofe niet meer kon worden rechtgezet? Het hallucinante van de GC was dat ze in een dramatisch moment alle reeds geopende deuren naar het universum in een slag had dichtgeklapt. Net nu de mens het ultieme middel voor instellaire ruimtereizen schoorvoetend had verkend en de eerste successen had geboekt. De eeuwen daarvoor was het nog voor onmogelijk gehouden. Met de toenmalige snelheden van conventionele ruimtetuigen was het gewoon onmogelijk om zelfs maar binnen een redelijke tijd het zonnestelsel uit te komen. Men besefte toen nog niet dat het begrip ‘ruimte-tijd’ als een geheel moest worden behandeld en gemanipuleerd. Achteraf lijkt het allemaal zo vanzelfsprekend. Maar toen was dat nog niet zo. Time Vortexes, toen nog door velen ‘wormgaten’ genoemd, waren nog onvoldoende bestudeerd en te zeldzaam om van enig betekenisvolle nut te zijn. Tim Noras was de grote voortrekker geweest. Zonder zijn opzoekingen en geniale vondsten zouden we nog nergens gestaan hebben. Higgins lachte om zijn eigen gedachten. We staan opnieuw nergens. Als Noras in de 20ste of 21ste eeuw had geleefd, toen graven nog bestonden, hij zou zich er in hebben omgedraaid. Dat alles was het gevolg van dat ene grote experiment, waarvan men had gedacht dat het gewoon de uitkomst zou bieden. De gevolgen waren echter vreselijk. De mensheid leek voortaan definitief opgesloten in een bestendige en onomkeerbaar afgesloten ruimte-tijd-cocon. Voor altijd.
Hij, John Higgins, zou door het lot niet de grote verlosser worden van de mensheid, maar de man die door zijn toedoen alle hoop op een uitkomst op een dramatische wijze had weggenomen. Hij voelde zich oud, schuldig, ziek en uitzichtloos. Jarenlang had hij de echte uitkomst van zijn bevindingen voor het Congres kunnen verborgen houden. Iedereen had hij voorgehouden dat er nog enige hoop was, dat de zaak vooralsnog zou kunnen worden gered, of dat de tijd zelf zich van de ruimte zou losweken en de muren van deze angstaanjagende gevangenis zou slopen.
Hij herinnerde zich nog heel goed hoe het allemaal zover was gekomen. De eerste echte Vortex die onze buurt opdaagde was niet echt een succes te noemen. Het ruimteschip was er gewoon met man en muis in verdwenen. Het zou jaren duren vooraleer het lukte om ook terug te keren. Hij herinnerde zich nog goed de euforie toen men na afloop tot de verbluffende vaststelling was gekomen dat men zich gewoon veertien lichtjaar had verplaatst in een mum van tijd. Doch toen kwam snel de ontnuchtering. Spontaan ontstane Vortexen waren eerder zeldzaam en bovendien waren ze erg onstabiel en onbetrouwbaar. Het verschijnsel kon weken duren, maar even goed na slechts drie seconden voorbij zijn. Het was angstaanjagend gokken. Het was verbijsterend om vast te stellen dat er toch nog vrijwilligers konden gevonden worden. Van de 7 volgende experimenten waren er slechts 2 ruimteschepen daadwerkelijk teruggekeerd. Van de anderen weet men gewoon niets. Ze zijn in een verkeerde tijd teruggekeerd, gewoon gedesintegreerd, of hangen nog ergens op de grens van tijd en ruimte. Pas toen men er in slaagde de levensduur van de Vortex met een tamelijke tolerantie te voorspellen, boekte men succes.
Toen kwam hij, Higgins, op de proppen met het idee voor het grote IVC-experiment. Het zag er naar uit dat natuurlijke Vortexen niet onder controle te krijgen waren. Bovendien was hun bestaan erg wankel en onbetrouwbaar. De enige betrouwbare Vortex zou er dus een moeten zijn die kunstmatig werd opgewekt. Alleen op die manier zouden de juiste startparameters kunnen worden meegegeven om een correcte scheepsingang mogelijk te maken, op het juiste moment en de juiste richting. Induced Vortex Creation was werkelijk het grote project van deze eeuw. Higgings en zijn medewerkers hadden er hun levenswerk van gemaakt. Niemand, maar dan ook iemand had enig vermoeden wat de rampzalige gevolgen zouden zijn. De beide IVC stations, zowel dat op het zoutmeer in Utah als dat op de maan hadden oneindig veel geld en inspanningen gevergd. De Alpenvallei op de maan stond vol met energiecellen. Het had vele jaren en conventionele vluchten vereist om die ter plaatse te brengen. IVC had immers energie nodig. Ontzettend veel energie, die gedurende maanden met kolossale spiegels van de zon moest afgetapt worden en opgeslagen. Dit was het grootste experiment aller tijden. Het waren hectische jaren geweest. Een ver doorgedreven zwoegen van mensen van alle naties en kontreien, met een bijna blanco cheque van de Wereldbank.
Higgins dacht nog even aan het moment waarop hijzelf de fatale knop indrukte ... en het was alsof zijn maag met een kabel door zijn keel werd getrokken. Ik kan gewoon niet .... zuchtte hij.
* * *
De Meeting Cone was in alle opzichten een bijzonder gebouw. Het had de architecte Mira Caine ineens heel erg bekend gemaakt en werd beschouwd als een internationaal symbool. Volgens velen was het inderdaad een vondst: een reusachtige glazen kegel, glinsterend in de zon. Statisch, en toch elegant en fragiel. Op elke verdieping een elliptische vergaderzaal, een ‘kegelsnede’, met schuin oplopende vloer zoals in een auditorium. Met elke hogere verdieping werden de zalen kleiner, met tenslotte het controlecentrum voor multimedia in het topje van de kegel.
Er was een behoorlijke drukte. De jaarlijkse conventie lokte wetenschappers van allerlei slag en aard van over de hele wereldbol. Allen waren ze gekomen met hun eigen nieuwe ideeën en bevindingen, hun hoop en tegenslagen, hun vragen. Hier kon er van mening gewisseld worden, nieuwe inzichten worden opgedaan. De zaal op het gelijkvloers liep stilaan vol met pratende, dralende en rondlopende zonderlingen en wereldvreemde geleerden. Sommigen zaten al druk in dikke mappen te bladeren. Anderen stonden in groepjes te praten in de lobby. Aan de balie was men druk in de weer met inschrijvingen en naamplaatjes. De grote parkeertoren aan de overzijde was ook al een staaltje van modern plaatsgebruik. Deze toren had de vorm van een kolossale schroef die volledig in de grond kon worden gedraaid. Door het scannen van de code op de Internationale Identiteitskaart kwam de toren in beweging tot het verdiep met de voor de deelnemer gereserveerde parkeerplaats net op de begane grond voor de ingang kwam. Anderen gebruikten dan weer het openbare vervoer zodat de tunnel die verbinding gaf met de zweeftrein gevuld was met wachtende en pratende mensen.
Higgins zat in een ‘prepair room’ aan het einde van de gang die in verbinding stond met het podium. Hij had de voorbije nacht bijna geen oog dicht gedaan en voelde zich uitgeput. Even speelde hij met de gedachte om gewoon naar buiten te wandelen en voorgoed in het niets te verdwijnen. Eeuwen geleden kon dat nog, dacht hij. Mensen konden verdwijnen, zomaar ergens heen. Opgeslokt in de massa, of een nieuw leven beginnen ergens op een vergeten plaats waar niemand je kende. Maar in dit land en op deze wereld kon je niet meer verdwijnen. Je implantchip verraadde je simpelweg. Deze verbijsterende en eenvoudige vinding veranderde heel wat aan het begin van de vorige eeuw. Dat was het einde van het probleem van de vermiste mensen, van de onopspoorbare of ontsnapte misdadigers, van het soms vervelende ik-weet-niet-meer-waar-die-is-gebleven probleem. Maar tegelijkertijd kon je nergens meer heen. Hij voelde zich erg vreemd. Vandaag was hij veel liever iemand anders geweest, iemand die niet de kennis had die hij nu had. Iemand met minder zorgen. Een landbouwer op een veld in een godvergeten staat, een visser op een onooglijk eilandje in de oceaan. Mensen die in de loop der tijden ingezet bleven tot het in stand houden van de zogenaamde ‘schilderachtige beroepen’ en slechts de opdracht hadden deze bezigheden voor het nageslacht te bewaren, al waren ze niet echt noodzakelijk. Hij kwam tot het fatale besef dat er gewoon geen ontkomen aan was, wat hij ook zou proberen. Verder de zaak blijven ontkennen had kennelijk ook geen enkele zin meer. Hoe sneller men de werkelijke stand van zaken onder ogen zag, des te sneller zou er naar een oplossing kunnen gezocht worden. Alhoewel, volgens hem was die oplossing er simpelweg niet meer. De zoektunnel was ten einde. Maar wat is het verkeerde aan het zoeken zelf? Zoeken, met de zekerheid dat er niets te vinden valt is absurd, tenzij je het zelf niet eens weet.
Even keek hij onwillekeurig de kamer rond. Vreemd, er was een soort opmaakspiegel die afgeboord was met echte antieke gloeilampen, net zoals dit al wel 5 eeuwen bestond. Het was een volgens hem potsierlijke traditie die men kost wat kost in stand had weten te houden. Waarom hielden mensen toch zo van het verleden? Was het heimwee naar een tijd waarin de zorgen voor de verre toekomst nog bijna onbestaande waren? Had heel de technologische vooruitgang en de toegenomen wetenschappelijke kennis alleen maar meer vragen en zorgen gebaard?
Op de monitor kon hij zien dat de zaal inmiddels was volgelopen en de inleidende gesprekken een aanvang hadden genomen. Straks was het zijn beurt. Er bekroop hem een beangstigend gevoel. Gevoelens zijn ons aangeboren dacht hij, ze omknellen ons en ontregelen. Ze verhinderen ons nog steeds om echt rationeel te denken. Of is het dat juist wat ons aanzet om creatief te zijn? Is het net die eigenschap in ons brein dat zorgt voor voldoende chaos, zodat nieuwe denkwijzen kunnen ontstaan in het labyrint van schijnbaar onsamenhangende dingen? Emoties zorgen voor bloed, zweet en tranen, bevingen of een schorre stem. In extreme omstandigheden schakelen ze zelfs het bewustzijn tijdelijk uit. Maar dat behoed ons dan weer voor een ‘total system crash’.
De tijd was verstreken. De monitor kondigde aan dat het tijd was voor hem. Hij ademde een paar keer diep, stond op en wandelde behoedzaam de gang in.
* * *
Er waren wel duizend gezichten. Sommigen gekend, anderen schenen hem dan weer nieuw. Er waren blikken vol verwachting, met ogen groot als vraagtekens, met angst of berusting, vol van zelfvertrouwen of vertwijfeling. Higgins herademde wat. Er was niets meer te verliezen. Alles was immers al verloren. Het was slechts een kwestie van tijd, en die was relatief. Hij begon aarzelend:
"Beste toehoorders. Van harte welkom en dank voor de talrijke opkomst. Velen van jullie koesteren de hoop op een nieuwe doorbraak. Een doorbraak die de laatste tijd door de media menigmaal is gesuggereerd. Ik moet jullie echter teleurstellen. Sommigen menen dat de wereld toehoort aan de doemdenkers. Maar ditmaal schijnen ze gelijk gehad te hebben. Er zijn inderdaad nieuwe bevindingen, maar deze zijn op zijn minst angstaanjagend en fataal. Het ziet er naar uit dat het IVC experiment ons voor een ernstig en blijkbaar onomkeerbaar probleem heeft gesteld. De euforie van het eerste moment heeft ons verblind en ons op een totaal verkeerd spoor gezet.
Eerst en vooral dit : het IVC is inderdaad gedeeltelijk in zijn opzet geslaagd. De Vortex is inderdaad gecreëerd en is stabiel. Heel stabiel. Eigenlijk veel te stabiel ... We bevinden ons nu reeds tien jaar exact in het centrum ervan. Maar dat is nu net het grote probleem, mijne heren. We hadden het kunnen weten, maar niemand heeft er aan gedacht. Het IVC is tot hier toe het grootste en meest prestigieuze project van de mensheid, maar tegelijk ook de grootste blunder. Als er een plaats is in het universum waar je je niet zou mogen bevinden, dan is dit net exact in het centrum van de Vortex. Dit is de plaats waar alle krachtvelden convergeren naar nul, de plaats waar de stimuli tot enige vorm van beweging totaal ontbreken. We zitten voor goed opgesloten in een allesomvattend en nooit loslatend evenwicht. Evenwicht betekent dood, het betekent de totale onmogelijkheid tot niet-conventionele verplaatsing. We hebben onze lokale Vortex, maar het is voor goed onze gevangenis geworden. Alle interstellaire reizen behoren dus voorgoed tot het verleden. Begrijp goed wat dit betekent : we zullen ons zonnestelsel nooit meer kunnen verlaten.
Wanneer binnen 5 miljard jaar de zon tot een rode reus zal opzwellen, zal de mensheid, of wat er tegen die tijd zal uit zijn geëvolueerd geen uitweg meer hebben. Hoogstens kunnen ze nog uitwijken naar een maan van Jupiter of Saturnus, maar dat is dan weer tijdelijk. Ver van ons bed? Inderdaad, het probleem is niet direct voor ons maar voor het voortbestaan van het leven hier. Indien we tegen de tijd dat het echt nodig wordt een uitwijkbasis moesten vinden, was het nodig om nu reeds een aanvang te maken met het creëren van de nodige technologie. Sommigen onder ons waren de mening toegedaan dat de technologische evolutie een exponentieel karakter zou hebben. Met zo een patroon zou de vooruitgang steeds meer versneld gebeuren. Zij rekenden er dus op dat de doorbraak pas op het einde zou komen en schoven het probleem dus voor zich uit. Anderen zagen dan weer een min of meer lineair verloop, met alle belangrijke mijlpalen netjes in de tijd verdeeld. Een derde groep zag de realiteit meer in een logaritmisch verloop : vandaag een sterk stijgende technologische vooruitgang die echter in de loop er tijden vanaf een bepaald ogenblik meer en meer stagneert omdat de mogelijkheden stilaan uitgeput geraken. Van dan af aan zou er alleen nog verfijning van de bestaande mogelijkheden op het programma staan. En, verfijning zal nodig zijn. Oneindig veel verfijning om de bestaande mogelijkheden stabiel en betrouwbaar te maken. Niemand weet echter precies welke curve er zal gevolgd worden. We mochten dus geen enkel risico nemen om de trein niet te missen. Het IVC was een ramp. Misschien kwam het nog veel te vroeg. Wellicht hadden we veel meer onderzoek moeten doen. Nu blijkt het ineens te laat te zijn.
De laatste strohalm lag bij de natuurlijke zelfdesintegratie van de Vortex : de ontdekking dat er een kleine maar zekere energie-afname in het spel is, zette ons aan tot nieuwe waarnemingen en berekeningen. Helaas, daar de Vortex zowat in zijn eigen energiebevoorrading voorziet, ligt de halveringstijd zowat op 9 miljard jaar en dan nog is het ontsnappingsniveau bijlange nog niet bereikt.
We hebben de trein gemist, heren. We hebben hem gemist nog voor hij goed was vertrokken. Vandaag is het lot van de mensheid voor goed bezegeld : we staan op een leeg perron en er komt geen trein. Nooit meer ..."
Higgings voelde zich plots helemaal leeg. Er was een ijzige stilte ontstaan in de zaal. Het was alsof het universum of de ruimte-tijd zelf de ware toedracht had begrepen en de tijd had stilgezet om de mensheid de gelegenheid te geven om na te denken. Niets scheen nog te bewegen. Iedereen staarde voor zich uit als was hij bevroren in een verstikkende omklemming. Zelfs de airco scheen zijn werk te hebben gestaakt. Het duurde verscheidene minuten, maar voor Higgins leek het een eeuwigheid. De schakelaar van de wereld is afgezet, dacht hij. Niemand ademt nog. Of toch ... op de eerste rij had hij zweetdruppels op enkele voorhoofden zien verschijnen. Het zou niet lang meer duren dacht hij, en dan zouden al die druppeltjes verdampen en de zaal hullen in een ondoordringbare mist. Daar zou hij gebruik van maken om weg te lopen.
Toen kwam het op gang : eerst als een zacht gemompel, als een mengsel van ondefinieerbare ondergrondse geluiden. Daarna werd het luider en begon aan te zwellen tot een doordringend en hamerend geklater van duizenden stemmen die tegen de wanden van de zaal weerkaatsten en zich mengden tot een kabbelend chaos. Bijna iedereen was opgestaan en was opgenomen in drukke conversatie. Statistisch moet het zowat onmogelijk zijn, maar Higgins had op een bepaald ogenblik de indruk dat iedereen nu met zijn rug naar hem gekeerd stond. Hij zag het eerder symbolisch, als een teken van verwijt, als een besef van oneindige schuld. Even had hij de indruk dat zijn hart zich samentrok tot het materiaal van een neutronenster. Of een zwart gat. De rest van zijn lichaam zou zich nu in spaghettilijnen naar dit centrum reppen en hij zou verdwenen zijn, hoopte hij. Maar dat deed zijn lichaam niet. Het gehoorzaamde niet aan de wereld der dromen, maar volgde onverstoord de gewone aardse wetten van de natuur. Zonder het zelf helemaal te beseffen, had hij zich in beweging gezet. Nooit had hij gedacht dat zoiets banaal als een achterdeur zoveel verlossing zou kunnen brengen. De geur van het park sloeg hem tegemoet wanneer hij in het licht van de zon naar buiten stapte. In een klap scheen de prangende zwaartekracht in zijn lichaam plaats gemaakt te hebben voor een totaal nieuwe vorm van bewustzijn. Tot zijn verbazing stelde hij vast dat niemand hem was gevolgd.
* * *
Het park was een ware oase. Het was nu al 50 jaar geleden aangelegd in de hoop iets van het verre verleden terug te brengen. Het uitzicht leek wat hallucinant. Groen was een kleur die vrijwel volledig teruggedrongen was in onze steden en zelfs de steden leken te verdwijnen. Niet dat de hoedanigheid van de stad op zichzelf verdween, maar het begrip ‘stad’ bestond alleen maar om de plaats aan de duiden die zich onderscheidde van een gebied erbuiten. Door het samengroeien van alle steden is de hele aarde eigenlijk een grote stad geworden en wordt het begrip gewoon overbodig.
Een park. Een plaats met bomen en struiken zoals je die eeuwen geleden op veel plaatsen moet hebben aangetroffen. Ze stonden er wellicht niet eens bij stil, de mensen van toen. Vandaag was het een inspanning om er een tevoorschijn te toveren. Het was het idee geweest van een aantal bizarre zonderlingen, die aanvankelijk alleen stonden met hun prestigieuze project. Maar toch hadden ze de nodige fondsen kunnen verzamelen, al was het maar om de faculteit van Genetische Manipulatie een proefterrein te verschaffen. Er stonden verschillende soorten bomen. Soorten die in oude boeken waren aangetroffen, maar ook nieuwe soorten, ontsproten aan het creatieve brein van een manipulator.
Er waren zelfs historische banken. Geen moderne zwaartekrachtveldzetels, maar authentieke oude voorwerpen uit hout en ijzer. Men had bomen moeten laten groeien om aan het hout te komen. Gelukkig hoefde je vandaag geen 60 jaar te wachten tot de boom volwassen was en hij gerooid kon worden. De industriële snelgroeiboom was in geen tijd volgroeid en bovendien groeide hij niet grillig en onvoorspelbaar. De stam was perfect cilindrisch en de nerven mooi lineair. De kruin was tot een minimum beperkt, daar ze niet echt bijdroeg tot het nut. De bomen in het park hadden wel een kruin. Ze moesten immers de erachter gelegen tekenen van de moderne maatschappij verbergen. Alles was hier wel goed uitgedacht : de erachter gelegen torens kon je van hier uit niet eens zien.
Het was hier stil, onvoorstelbaar stil. Zelfs de wind scheen zijn adem in te houden.
Higgins was gaan zitten op een bank. Ze voelde hard aan, maar hij merkte het nauwelijks.
Er was een zeker soort vrede over hem gekomen zonder dat hij het zelf besefte. Hoe kwam het nu dat hij deze plek vroeger nooit had bezocht? Er waren geluiden van vogels, maar na een tijdje merkte hij op dat het patroon zich herhaalde. Het was kunstmatig en men had blijkbaar niet eens de moeite gedaan om er enige variatie in te brengen. Het park had wellicht te weinig bezoekcijfers om er meer energie in te steken.
Plots was er ook een ander geluid. Een licht gekraak, een geschuif. Higgins draaide onwillekeurig zijn hoofd als in een reflex en toen zag hij hem. Wat verder af zat een man. Zonet had hij heel veel mensen gezien, maar in deze omgeving leek het wat absurd. Hij was hier dus niet alleen. De andere zag er in alle opzichten op zijn minst wat eigenaardig uit. Zijn kledij deed vermoeden dat het niet iemand was met een belangrijke positie of status. Op een of andere manier deed hij Higgins denken aan een figuur uit het verre verleden, een ‘clochard’ uit het parijs van de 19de eeuw, een zonderling die per vergissing met een stuntelige ‘cut and paste’ in dit landschap was uitgezet. De man had hem in de gaten en wandelde behoedzaam in zijn richting. Higgins wou opstaan, maar een of andere eigenaardige kracht scheen hem aan de bank gekluisterd te houden. Waarom niet, dacht hij. Dit is wellicht de onderhoudsman van het park. Iemand die zonder het te weten kon genieten van de ongelooflijke luxe van het niet-weten. Iemand die zijn job kan doen in alle rust zonder gevangen te zitten in het kluwen van denken en tobben waarvan zijn eigen geest nu zoveel last had. Hij merkte dat de man naast hem op de bank was komen zitten en recht voor zich uit staarde. Dat deed Higgins ook, terwijl hij meer en meer als in een roes scheen weg te zakken.
"De Vortex is tripolair" zei de man plots. Higgins schrok. Het woord Vortex sneed door zijn hersens, tolde als een snedige schroef door zijn vermoeide brein en versplinterde meedogenloos zijn droom. Toen hij opkeek zag hij voor het eerst het gezicht van de man. Hij was niet jong meer en zijn blik zag er wat meewarig uit. Dikke wallen onder zijn ogen waren de getuigen van een zwaar verleden of gewoon het gevolg van een lange reeks slapeloze nachten. Nachten zoals hij zelf er zoveel had meegemaakt. Nachten vol getob en gezweet, maar zonder uitkomst en achteraf kompleet nutteloos.
"Tripolair??" hoorde hij zichzelf stamelen. Een onweerstaanbare impuls kwam in hem op om op te staan, maar de man hield hem tegen.
"Wacht even, professor. Luister a.u.b. eens heel even. Heel even maar, ik zal U niet veel tijd afnemen". Waarom ook niet, dacht Higgins. Laat de man maar praten. Het doet er toch niet meer toe. Hij had even het gevoel dat zijn geest niet meer samenwerkte met zijn lichaam en merkte tot zijn verbazing dat het laatste weer was gaan zitten. De man begon :
"Zie je, professor, ik heb een aantal merkwaardige dingen gevonden. Niemand zal ze geloven, en ik moet toegeven dat ik het er zelf aanvankelijk ook moeilijk mee had. Alles is begonnen met de radijzen."
Higgins bekeek de man. Daar heb je het, het is iemand met een storing dacht hij. Het kan toch nog amusant worden. Hij besloot het relaas maar verder te aanhoren, al was het maar als een of andere vorm van entertainment. De man had de speciale blik van Higgins gezien, maar scheen er zich helemaal niet aan te storen.
"Wheeler is de naam, professor. Ken Wheeler, maar ik heb het wiel niet uitgevonden. Weet je, de artificiële Vortex intrigeert me al een tijdje zie je. Ik was naar hier gekomen, maar ik ben niet eens binnen geweest. Ik weet wat je zojuist zei op het congres. Ik was ook al tot dezelfde bevinding gekomen. Maar ik ben niet sterk weet je, ik kan niet tegen nachten na mekaar tobben. Alle mogelijke combinaties heb ik uitgeprobeerd, maar mijn nieuwe formules leken zich niet te willen oplossen. Af en toe moet ik wat anders doen zie je, iets heel heel anders. Ik kweek radijsjes op een klein stukje grond. Niet die radijzen uit de supermarkt. Die zijn allemaal perfect. Exact dezelfde vorm, exact hetzelfde gewicht. Ze zijn dan ook zo geprogrammeerd. Wie zou er nu nog natuurlijke radijzen zaaien? Ik heb het zaad van een vriend gekregen en ik was nieuwsgierig. Mijn radijzen zijn verbluffend. Ze zijn allemaal verschillend : niet een is er net hetzelfde. De vorm, de lengte, het gewicht, alles verschilt wat. Niet te veel, maar toch. Alle zijn ze uniek in hun niet perfect zijn. Het intrigeerde me danig, professor. Misschien is het wat beroepsmisvorming, maar ik ging ze allemaal opmeten en ik heb hun data in tabellen ondergebracht. Op zekere dag dacht ik er aan om die gegevens als parameters in mijn formules in te voeren. Alles had ik immers reeds geprobeerd. Het doelgericht zoeken was ik beu. Ik kon dus even goed om het even wat invoeren. Het resultaat was verbijsterend. Ik vond geen twee, maar drie oplossingen. Er is geen twijfel mogelijk, de Vortex is tripolair".
Higgins had met open mond heel het verhaal aanhoord. Eerst met overwegend ongeloof, daarna met toenemende verveling en tenslotte met nog meer ongeloof. Op het einde van het verhaal was er hem echter een vreemd voorgevoel bekropen. Hij voelde iets tegen zijn hand. De man reikte hem een map met papieren aan.
"Mijn berekeningen professor, neemt U ze a.u.b. eens door als U tijd hebt".
Higgins dacht snel aan een manier om de man met een elegante smoes af te schepen, maar hij wilde hem niet kwetsen. Vandaag had hij al genoeg mensen al hun illusies afgenomen. De wereld was al wreed genoeg, laat er nog wat over voor dromers dacht hij. Net toen hij wat wilde zeggen merkte hij tot zijn stomme verbazing dat hij de map zonder het te beseffen al had aangenomen. Bovendien was de man verdwenen, als in het niets opgelost. Het was ijzig stil geworden. Zelfs het geluid van de kunstvogeltjes was verdwenen. Was dit een teken? Toen realiseerde hij zich dat de schemering reeds was begonnen. De koele technische waarheid bracht hem terug tot de realiteit: een domme fotocel laat het vogelgeluid stoppen bij zonsondergang.
Vreemd hoe de tijd zich intussen leek gehaast te hebben, al bekommert hij zich niet echt om mensen en gebeurtenissen. De grote kegel was al dicht en de parkeertoren leeg en verlaten. Er hing een soort vettige en naar urine geurende mist in de verlaten straten die een spookachtig aureool rond iedere straatlamp veroorzaakte. Merkwaardig, dacht Higgins, mijn geest wil naar het licht, maar mijn lichaam stapt naar de duisternis ....
* * *
Jane Tyler was zonder twijfel een dame met gevoel voor perfectie. Reeds 15 jaren waren er verstreken sinds ze de leiding van het maanstation van haar voorganger had overgenomen. Ze herinnerde het zich nog heel goed. Eerst had ze nog getwijfeld, maar de commissie had sterk aangedrongen omdat er volgens hen niemand beter geschikt was voor de job. Het was niet eenvoudig geweest al die tijd, in dit godvergeten troosteloze landschap van de Alpenvallei. Eerst was er hier de koortsachtige bedrijvigheid geweest van de energievergaring voor het grote IVC experiment. Toen was er weinig tijd om na te denken of te piekeren. Alle mensen op de basis waren zorgvuldig uitverkoren en doorgedreven opgeleid voor hun taak, maar de aanpassing leek gewoonlijk erg moeilijk. Het stemde haar dan ook tevreden dat de aarde op haar aanvraag een hele ploeg psychologen naar de basis hadden laten overkomen. Ze hadden hier meer dan hun werk. Zolang de voorbereidingen van het IVC experiment aan de gang waren stelde niemand zich echt vragen. Het keiharde werk had de meesten onwillekeurig in zekere mate geïndoctrineerd en alles stroomde vooruit in een dwangmatige strijd tegen de klok. Tot het grote moment aanbrak. Tot zij als leidster van de hele groep de knop had ingedrukt, op exact hetzelfde moment als waarop professor Higgins dat op de aarde deed. Nooit vergeet ze nog hoe de kolossale energie, die zolang was opgespaard, zich bundelde en de hemel die eigenaarde purperen kleur kreeg. Het was een kleur die ze nooit tevoren had gezien, zelfs niet onder de 16 miljoen kleuren van haar plasmamonitor.
Toen viel echter de grote depressie. Het grote lege vacuüm als gevolg van het plaatsgrijpen van een gebeurtenis waar er zo lang was naartoe geleefd. De taak was niet af, er moest nog opgevolgd en gemeten worden. De Vortex was echter aanwezig. Het kunstwerk was gecreëerd, maar het monster moest in nog in bedwang gehouden worden, alsof dat nog nodig was.
Na de laatste toespraak van Higgins was het fatale nieuws hier uiteraard ook snel zijn nefaste uitwerking begonnen. De verslagenheid was groot en de activiteiten op de anders zo drukke basis waren zo goed als stil gevallen. Net als Higgins bekroop Jane het beklemmende besef dat ze gefaald had, dat zij tenminste toch voor de helft verantwoordelijk kon gesteld worden voor de grote catastrofe. Iedereen had meegewerkt, maar zij en alleen zij had de fatale knop ingedrukt.
Net toen ze op het punt stond om haar ontslag in te dienen en de verplaatsing aan te vragen, bereikte haar het hoopvolle bericht van professor Higgins.
Jane zat in haar plasmastoel in de koepel van haar hoofdkwartier en staarde naar de Alpen. De basis lag nu in de duisternis, maar de toppen van de bergen weerkaatsten een verblindend zonlicht dat haar helderder en witter voorkwam dan anders. Merkwaardig, dacht ze, net als de sneeuw op de toppen van de Alpen op aarde.
Het glas van de koepel leverde, mede door de kunstmatige verlichting onder haar in de vallei, een eigenaardig soort reflectie. Even leek het alsof ze het gezicht van Higgins er in kon ontwaren. Higgins. Na het laatste congres was de man vier maand spoorloos verdwenen geweest. Merkwaardig hoe hij het klaargespeeld had om te verdwijnen. Het had tot een grote crisis geleid bij het bedrijf van de implants, omdat het systeem dan toch niet volledig waterdicht bleek te zijn. Higgins de dromer, Higgins de uitermate intelligente professor. Een vriendelijk en innemend man, maar toch op zijn minst een beetje wereldvreemd. Net iets voor hem om de scanners te ontlopen, dacht ze. Wie weet heeft hij het wel bewust gedaan. In ieder geval, hij heeft het weer klaargespeeld. Ook al wordt het een regelrechte mislukking, toch zal hij op zijn minst een groot aantal mensen weer hoop gegeven hebben. Hoop, een begrip dat in geen enkele wiskundige formule valt te beschrijven, maar noodzakelijk is voor ons voortbestaan. Toen de professor laatst op het scherm van de lunacom was verschenen, had ze het gezien. Er was weer vuur in zijn ogen. De blik van een man met nieuwe vastberadenheid en een wil om deze keer te slagen, al was het tegen beter weten in. Ze begreep hem goed, die gekke professor. Het was het minste wat we nog konden doen.
Waar hij dit idee vandaan had gehaald was vooralsnog een raadsel. Was het in een onverwacht moment van grote verlichting? Heeft iemand hem een zetje gegeven in een of andere richting? Wie zal het weten. In ieder geval, er was geen enkel ander man waarin Jane meer vertrouwen had dan hem. De Vortex blijkt tripolair te zijn, had hij gezegd. Het lijkt wat waanzinnig, maar het klopt. Het klopt angstaanjagend precies. We moeten de derde pool treffen met een heel precies bepaalde energie. De Vortex zal wankelen. Hij zal zichzelf uiteenrukken en zichzelf bestrijden met zijn eigen energie in tegenfase. Maar alles, energie, richting en fase moeten perfect kloppen. Ik reken op jou, Jane, had hij er bij gevoegd. Natuurlijk kon hij op haar rekenen.
De nieuwe wending had de basis als in een betovering doen herleven. Er was een nieuwe deadline in het leven geroepen, een nieuw doel. Niemand vroeg zich af of het een succes zou worden of een mislukking. Het was ook niet belangrijk meer. Het was erop of eronder. Een laatste herkansing, de onverwachte ‘extra ball’ op de flipperkast, de laatste waterput voor de woestijn. Dromend liet ze haar ogen over het maanlandschap glijden. Maar dit is alleen maar woestijn, dacht ze.
* * *
Er was een hevige bedrijvigheid deze morgen op de basis. Mensen liepen onafgebroken heen en weer om de laatste voorbereidingen te treffen. Jane was er niet toe gekomen om wat te slapen. Zoals zo velen van haar crew had ze heel de nacht al werkend doorgebracht. Problemen waren er nog voldoende, maar geen enkel ervan scheen haar zwaar genoeg om niet te kunnen worden opgelost. Zo had de Crew Control nog een alarm gegeven met het bericht dat 3,4% van de bemanning zich op het toilet bevond, iets wat zeker boven het normale niveau uitkwam. Op het ultieme moment zou iedereen zich echter op zijn post moeten bevinden. Niets kon aan het toeval worden overgelaten. Een uur geleden waren de allerlaatste instructies nog van de aarde binnengelopen en de laatste gegevens waren in de hoofdcomputer opgeladen.
Jane voelde zich vermoeid, maar rustig. Het was alsof een zware last van haar schouders was gegleden. Net nu het belangrijke moment ging aanbreken waren de spanningen verdwenen en scheen ze haar lot en dat van alle mensen toe te vertrouwen aan het hele automatische systeem dat op alles leek voorbereid. De controlelampjes van alle deelunits stonden op groen, en de komende minuten diende er alleen nog gewacht te worden op tijdstip nul. Een paar minuten rust. Genoeg om de ondraaglijke spanning van de laatste dagen even te laten wegglijden. Ze liet zich even in haar stoel onderuit zakken en liet de wereld rondom haar voor een heel klein moment verdwijnen. Een korte meditatie, een korte oase, een vlak van effen rust. De kleine inwendige windstilte had de storm van haar gedachten heel even onderbroken, terwijl het oppervlak van haar bewustzijn zachtjes kabbelde, als een meer dat glinsterde in de zon. Het duurde te kort, veel te kort. De doordringende stem van de counter bracht haar snel terug. Het was alsof iemand met een megafoon luid in haar oor schreeuwde : de aftelling was begonnen.
"Low Power op Piton" krijste iemand. Jane keek naar het controlebord. Dit is onmogelijk, dacht ze. Het relaisstation boven op de berg Piton was een heel belangrijke schakel in de procedure. Daar stonden de antennes die moesten instaan voor de continue uitwisseling van gegevens met de aarde tijdens het gehele proces. Ze voelde het gehalte aan adrenaline tot een dramatische hoogte stijgen als een scherpe monsterlijke piek, een snijdende glasscherf die haar adem deed stoppen. Met een ruk keek ze naar Mark, de assistent. Maar tot haar grote verwondering was er geen paniek of angst in zijn ogen. Integendeel, hij glimlachte lichtjes.
"Reserve-unit met succes ingeschakeld" zei hij opgelucht. "Geen probleem, Jane".
De spanning in de controlezaal steeg. Er onstond een vreemde soort stilte die in schril contrast stond met de drukte van daarnet. Alles scheen reeds gezegd. De zaal vulde zich met een fluisterend mengsel van ademhalen en licht gezoem van de luchtverversing.
De teller sprong op nul. Jane drukte de startknop in ... "Good luck, IVC2" prevelde ze.
En dan gebeurde het. De ontzaglijke energie vanop de aarde en de maan omhelsde elkaar als niets ontziende en schrikwekkende monsters die als uit het niets schenen op te doemen. Eerst was er het witte licht, zo helder en intens dat het pijn deed aan de ogen. De bodem van de Alpenvallei was even herschapen in een sneeuwlandschap, maar dan witter dan ooit iemand voor mogelijk had gehouden. Alle schaduwen waren verdwenen, als waren ze voor een vreselijke demoon op de vlucht geslagen. Dan kwam het purper. Een kleur die even leek op wat men tijdens het eerste experiment had waargenomen, maar deze keer toch anders. Twee van de buitencameras waren uitgevallen. Hun lens is gesmolten, dacht Jane. De vloer van het controlecentrum leek zachtjes te trillen. Toen kwam het grote schouwspel : een hemeldans van kleuren en ondefinieerbare vormen. Groen en rood, de hemel omspande zich met wapperende gordijnen, als poollicht op de aarde, maar dan veel intenser. Een rommelende schokgolf trok door de vallei. Als een onweer, maar op de maan onweert het niet. Even leek het donkerder te worden, maar dan zagen ze het : in het Oosten ontstond een oogverblindende rode spot, eerst aarzelend en dan plots met geweld openspattend tot een kleurrijke kolossale bloem. Dit deed even denken aan de krabnevel in de Stier, maar dan in een andere kleur en een miljoen keer helderder. De wolk werd groter en groter. Het was alsof ze met een ontzaglijke snelheid naderde en na enkele ogenblikken vulde ze de hele hemel. Op de plaats waar eerst de heldere kern was opgedoken, ontstond nu een zwarte opening die snel groter werd. Even leek het hele uitspansel op een reusachtig oog met een steeds aangroeiende pupil. In een hoek was nog even de aarde te ontwaren, als een fletse zelfklever op een bleke aquarel. De pupil groeide snel en vooraleer iemand kon beseffen wat er gebeurde, was de hemel weer donker geworden. De sterren waren weer te zien en ineens leek het uitspansel er net zo uit te zien als een uur geleden. Of toch bijna tenminste. In het westen was er een merkwaardige blauwe ader overgebleven, als een fluorescerende tak van een boom, als een plots bevroren blauwe bliksem. Toen werd het stil...
Iedereen keek rond. Alles was er nog. Ze hadden het tenminste overleefd. De aarde stond op haar vertrouwde plaats en was nog blauw. Jane merkte nu dat alle blikken op de thuisplaneet waren gericht. Er straalde een zekere geruststelling uit van deze prachtige blauwwitte bol. De aarde leek te praten. Alsof ze wou zeggen: ik ben er nog en ik heb voor jullie een nieuw object geschilderd.
De ‘blauwe bliksem’ bleef de komende uren de hemel ontsieren. Alle meetunits waren op volle kracht gekomen en stuurden koortsachtig hun metingen naar de Centrale Controle op aarde. Er was een nieuwe fase aangebroken: een van wachten en afwachten, van nagelbijten en speculeren, van veronderstellen en gissen. Wat was er nu gebeurd? Ze keken elkaar aan, maar zegden niets. De anderen wisten het ook niet.
Jane was uitgeput. Nog nooit had ze zich zo leeg gevoeld. Haar hoofd bonsde en haar ogen deden pijn, een pijn die ze nog nooit had gevoeld. Ze liep tot bij het dichtste rustveld en voelde hoe een onaanvechtbare moeite zich van haar lichaam meester maakte.
"Laat me iets weten als er wat binnenkomt van thuis" vroeg ze nog aan Mark en sloot haar ogen. De blauwe bliksem bleef nog even nazinderen op haar netvlies en leek dan als in een moeras sissend weg te zinken...
* * *
De Centrale Controle van het IVC2 was eigenlijk bijna een project op zich. Uit heel de wereld waren vooraanstaande wetenschappers in allerlei disciplines opgeroepen om hier te werken aan een grote gezamenlijke opdracht: het interpreteren van de gegevens van alle meetunits. De gegevens kwamen van overal : de aardse stations, de maanbasis en een heel arsenaal gespecialiseerde satellieten. Het centrum gonsde van de bedrijvigheid.
Het was reeds een maand nu sinds het tijdstip nul en sommigen begonnen zich af te vragen hoe het kwam dat alles nu nog steeds niet was verwerkt. Higgins was echter een voorzichtig man. Tot elke prijs moest hij zich kunnen vrijwaren van voorbarig getrokken conclusies. En toch, naarmate het onderzoek vorderde leek er meer en meer optimisme op te duiken. De resultaten waren op zijn minst veelbelovend te noemen.
De blauwe bliksem baarde echter wel zorgen. Het object was nu reeds over heel het frequentiespectrum onderzocht, maar stelde de onderzoekers voor meer raadsels dan men eerst voor mogelijk achtte. Het verschijnsel leek spectroscopisch stabiel, maar uit metingen van de radiale snelheden bleek dat het ding zich langzaam in de ruimte kantelde. Inmiddels waren er reeds een twaalftal theorieën naar voor gekomen om het merkwaardige en fascinerende verschijnsel te kunnen verklaren. Een ploeg hield zich in het bijzonder bezig met de invloed van het experiment zelf op de aarde. De immense ruimtelijke ontlading had een draak van een zware magnetische schokgolf opgewekt, die een klinkende oorvijg had gegeven aan de boegzijde van het aardse magnetisch veld. Deze schok had een aantal satellieten tot schroot herleid. Anderen hielden zich dan weer bezig met meer fundamenteel onderzoek aan de Vortex.
Alle mogelijke metingen aan de Vortex leken echter absurde en onverwachte resultaten op te leveren, in die zin dat er sinds het experiment helemaal niets meer kon gemeten worden. Na enkele dagen was de conclusie dan ook formeel : de Vortex was verdwenen.
De ogen van de media waren dan ook uniform gericht op Higgins, doen deze met triomf in zijn stem op alle schermen van de wereld was te zien, met de woorden :
" Mijne Heren, hierbij verklaar ik de kosmos officieel opnieuw als geopend.".
Diezelfde avond was het centrum eerder in een feesttent herschapen. De meesten hadden zich na het vernemen van het goede nieuws grondig bezopen. Anderen waren de stad in getrokken om zich te ontladen van de bijtende spanning van de laatste dagen.
Higgins was de drukte ontvlucht en was naar het park getrokken. Een of andere mysterieuze drang leek hem die richting uit te trekken. Toen hij op de bank zat hoopte hij stiekem de man nog eens te ontmoeten die hem dit voortreffelijk idee aan de hand gedaan had, maar natuurlijk was er niemand. Toch ongelooflijk hoe een banale groente als een radijs in feite aanleiding gegeven heeft tot het vinden van een oplossing.
Vreemd, het was dag, maar het geluid van de vogeltjes was niet te horen. De magnetische storm heeft de chip verwoest, dacht hij. Spijtig. Ik zal dat laten herstellen. Hij liet zijn gedachten de vrije loop. Het was alsof een zachte mist zijn gekwelde geest verzachte en de golven van zijn gedachten met een fluwelen hand gladstreek...
Hoe lang hij hier nu had gezeten wist hij ook al lang niet meer, maar toen hij zijn ogen opende was het reeds donker geworden. De sterrenhemel leek mooier dan ooit tevoren en het was alsof een koele sterrenwind de kosmos een nieuw kleed had gegeven, contrastrijker, de sterren fijner en priemender, als diamanten op een zwart fluweel.
Het controlecentrum lag er reeds verladen en doods bij alsof hier niets was gebeurd. Die mannen zullen hun roes al uitslapen, dacht hij, ze hebben het verdiend. Op de vierde verdieping brandde er nog licht.
* * *
Higgins keek naar de spectra die zojuist door Tim Fender, een jonge talentvolle wetenschapper van de spectraalgroep, op zijn bureel waren gebracht."Kijkt U eens even hier naar!" had Tim gezegd, met een meer dan ongeruste blik in zijn ogen. De professor bekeek de bladen rustig en aandachtig, keek soms eens over zijn bril heen naar Tim en liet zijn vinger dan weer over de lijntjes van het spectrum glijden.
"Mag ik eens raden?" vroeg hij , "Dit is het spectrum van AFT24122, die ster die op punt staat om een rode reus te worden. Had jij die niet ontdekt?"
Tim zuchtte diep, keek eens even vluchtig en zenuwachtig door het raam en dan weer naar het blad voor hem : " Nee, professor. Sorry, maar dit is het nieuwe spectrum van de zon". Het spectrum van de zon? De zon? Higgins zijn adem stokte en een nieuw merkwaardig angstig voorgevoel bekroop hem. Tim vervolgde :
"Ik wou eerst zeker zijn. Ik heb professor Bend er over ingelicht en hij heeft een ontstellende verklaring. Er blijkt toch wat mis gegaan tijdens het opheffen van de Vortex. De zwanenzang van het monster moet erg turbulent zijn geweest. Er hebben zich blijkbaar een hele resem onstabiele en onvoorspelbare overgangsverschijnselen voorgedaan. Tijdens die korte ogenblikken zijn er op lokaal vlak vreemde dingen gebeurd met de ruimte-tijd. Er moet een zekere, maar erg kortstondige ontkoppeling geweest zijn tussen ruimte en tijd. Een verschuiving, een kleine dislocatie. Het duurde maar kort, vooraleer tijd en ruimte opnieuw aan elkaar zijn vastgeklonken. De meetkundige plaats van alle punten die op een bepaald moment even ver verwijderd waren van het verleden als van de toekomst hebben als het ware een soort muur gevormd. De tijd voor en achter de muur is door de verschuiving gaan verschillen. De plaats in de ruimte waar de muur is ontstaan was ontzettend willekeurig. Hij kon dus om het even waar ontstaan zijn. Maar wat een ongelooflijk toeval! Hij kwam tussen ons en de zon terecht. Bij het opnieuw inhaken van ruimte en tijd is de muur ook verdwenen. Maar het resultaat blijft : de zon is nu in een klap 5 miljard jaar ouder."
Higgins kroop ineen. Het was als of hij in eenzelfde ogenblik verpletterd werd tussen het plafond en de vloer. Zijn adem stokte en even dacht hij dat zijn hart het zou begeven.
De zon in een klap 5 miljard jaar ouder. Hij hoorde de woorden van Tim als een oorverdovende en galmende echo weerklinken. We dachten dus dat we de trein dan toch gehaald hadden, maar we hebben ons van station vergist, dacht hij. Het leven op aarde stond er nu nog slechter voor dan ooit tevoren. De deur van het universum staat weer open, maar ineens hebben we geen tijd meer om er door te gaan. Hij kwam tot het fatale besef : we hebben zo-even 5 miljard jaar evolutie weggeworpen. Hij voelde een vreemde en wurgende soort koorts in zich opkomen. Voor zijn ogen dansten zwarte vlekken die steeds maar groter en groter werden. Tenslotte zag hij niets meer ....
* * *
Stanley Kane, door zijn vrienden gewoon ‘de Stan’ genoemd, was in vele opzichten een gelukkig mens. Als werknemer van het NMISB ( Nationale Maatschappij ter Instandhouding van de Schilderachtige Beroepen ) kende hij relatief weinig zorgen. Zijn enige taak was het verzorgen en in stand houden van een kleine moestuin. Geen groenten om te consumeren, nee hoor. De op natuurlijke wijze gezaaide en geoogste gewassen waren immers verre van volmaakt. De kweek voor menselijke en dierlijke consumptie was al 2 eeuwen overgenomen door de genetische fabrieken. Zij leverden tenminste vruchten af met een perfecte vorm en samenstelling: de volmaakt sferische tomaat en de rechte, veel efficiënter te verpakken banaan. Bovendien kon het gewicht van elke vrucht op die wijze worden geprogrammeerd zodat er een geheel aantal waren in een kilogram.
Wie wilde er nu nog de onregelmatige, soms vormeloze en verre van ideale op natuurlijke wijze gekweekte groenten? Maar tradities blijven bestaan. Opdat de werkwijze voor het nageslacht niet zou verloren gaan, had de regering deze moestuintjes als een soort museum opgericht. Het werk beviel Stan. Hij schepte er genoegen in de plantjes uit de grond te zien oprijzen en het zaad te recupereren. Het gebeurde zelfs al eens dat hij stiekem een wortel had opgegeten, ook al was dat volgens het reglement verboden. Hoe dan ook, ze lieten hem tenminste met rust en hij de anderen ook.
Vandaag was het weer een dag als iedere andere, maar het was toch wat verschillend. Het was nog maar ochtend en toch was het een stuk warmer dan anders. Ik zal straks beter nog wat water geven, dacht hij. Er lijkt een soort hittegolf op komst.
Toen hij binnen kwam verried het flikkerende lampje van de intermail hem dat er post was. Zo ging dat zowat elke dag : om 8 uur precies viel de krant in de koker. Stan was geen lezer. Meestal bekeek hij het ding afstandelijk, de grote titels en gooide ze daarna weg. Hij vulde zijn glas met vitamine-preparaat en gooide de krant voor zich op de tafel. Zijn blik viel onwillekeurig op de voorpagina. "Wat is me dat nu weeral?" mompelde hij hoofdschuddend, terwijl hij de grote kop met vette letters boven het artikel las :
KWEKEN VAN RADIJZEN VOORTAAN STRAFBAAR
Patrick Mergan